Vette pech

Natuurlijk, laat dan gelijk al het vuil van de wereld over me heen storten. Laat me tot diep in de klei zakken. Het liefst helemaal onder als het even kan. Gewoon helemaal onder de scabreuze aarde tot over mijn oren. Zover heb ik er ook in gezeten de laatste maanden. Wat heb ik fout gedaan? Waaraan heb ik dit verdiend? Hoe is het in godsnaam zover gekomen?

Met in zijn rechterhand een tas, die veel weg heeft van een oude tas die leraren tot de eind van de jaren de  tachtig bij zich droegen, fietst een man over de vele fietspaden die zijn stad rijk is. Een veertiger met jongensachtig haar. Net boven zijn slaap dreigen grijze haren de overhand te nemen. Met zijn “Van Bommels” onder zijn nette pak lijkt het een beurs genoteerde eenheidsworst. Wat hij doet weet eigenlijk niemand. Als je kijkt hoe hij door het gepeupel fietst lijkt het een belangrijke man. Een man met status, maar het ontbreekt hem aan air. Het lijkt een zeer oprechte gozer, die met meer geluk dan wijsheid zijn carrière de juiste richting in heeft gewerkt. Een kerel waar je wel mee kan lachen. Maar vandaag zit het hem niet mee. Zijn gezicht is bezweet. Hij lijkt veel haast te hebben. Ik zie zijn lippen bewegen en om de zoveel tijd zwaait zijn hoofd naar beneden. Als hij even tijd heeft hangt hij zijn hoofd in zijn nek en brabbelt wat richting heelal. Lukt het hem niet door de menigte heen te komen dan scheldt hij volop. Dit had ik niet verwacht bij deze man. “Godverdomme”, hoor ik hem roepen en nog wat scheldwoorden.

Wat haat ik mezelf op dit moment. Ik hoop wel als eerste thuis te zijn. “Ga, god – ver – domme, eens aan de kant, kut-toerist, Jezus, godver. Ja, jullie ook, het is geen voetpad, it is not walking path, shit”, kraamde  hij uit. Wat ben ik ook stom. Wat ben ik ook ontzettend stom. Nee, niet alleen nu, wat ben ik stom geweest. Hoe kan ik Fatiha en Fatima dit nu aan doen? Wat een lul ben ik. Wat een ontzettende lul ben ik. Ja, stoplicht, ik weet wel dat het alleen maar aan  en uit is. Waarom, nu, – op het moment dat ik aan kom fietsen – moet jij zo nodig van die geile kleur veranderen? “Omdat, ach, je weet het zelf wel Evert”. Dat weet je zelf wel Evert! Hoe hij dat ook zei met zijn dikke kop. Gadverdamme. Om te lachen.

Als het weer groen is stapt hij vlug op en begint snel te trappen. In de verte raast een trein voorbij. In de blauwe lucht stijgt een vliegtuig op en als ik goed mik kan ik het vliegtuig vatten tussen twee torenspitsen. Het is best druk op deze vrijdagmiddag. Het is borreltijd. Voor een groot gedeelte van werkzaam “kantoor gebruikend” Nederland is het tijd om de week de week te laten en het weekend te omarmen. Dossiers, transacties en serviceaanvragen mogen voor 56 uur onaangeraakt blijven. Er verschijnen steeds meer pakken op straat. Ik zie ook snelle jongens met hun laptopjes – in het daarvoor bestemde tasje – dat keurig om de rechterschouder hangt. Hierdoor leunen ze iets naar links. Om dat te compenseren bellen ze met hun vrienden of partner met hun mobiel aan de rechterkant. Zo lijken ze in evenwicht. Door het raam begint nu het werk van de schoonmaker. In hun blauwe kleding en witte mutsjes zorgen ze dat alle koffiebekers, verloren lunches en verscheurde ideeën uit de prullenbakken worden gehaald. Enkele strebers blijven en ronden hun laatste dossiers af en maken nog wat grafieken klaar. Die moeten immers klaar zijn voor de innoverende vergadering op maandagochtend. De eerste terrasjes stromen vol. Enkelen durven nog een paar anekdotes van de afgelopen werkweek aan te halen, maar worden na de derde poging gesommeerd toch echt te stoppen en niet meer te spreken over die rotbaan. Diegene die sommeert kan het niet laten en begint toch nog over een manager of een verkeerde keuze die een collega heeft gemaakt. Pas na het derde biertje starten de luchtigere onderwerpen.

Nog een paar minuten en dan ben ik thuis. Oost west, thuis best, is het toch? Waarom nu, ik kan er niet over uit? Eerst even de sleutels pakken. Volgens mij is er nog niemand thuis. Verdomde fiets, blijf nou staan. Blijf staan, ja heel goed, blijf staan, brave hond. Hè, hè, eindelijk binnen. Ik ben zo blij dat ik de eerste ben. Eerst een borrel drinken voordat ze er is. Waar staat dat nou? Waar zet ze dat nou altijd neer? Biertje?  Nee, iets sterkers. Ah, natuurlijk! Het kleine trapje naar de kelder was wat krakkemikkig maar kon net zijn gewicht dragen. Achterin op de derde plank stond nog een fles wodka, voor noodgevallen. We kunnen hier wel spreken van een noodgeval. Met drie stappen was hij weer boven. Hij nam snel twee slokken en deed de rest in een glas en schonk wat cola bij in het glas. Hij ging op de bak zitten en begon langzaam te huilen. Hij voelde zich genaaid, vernederd, vertrapt en totaal uitgesloten.

Fatima kwam als eerste binnen. “Pap, ik heb een vriendje. Dat mocht toch nog niet? Ik heb met mama gesproken en ik mag nu wel een vriendje. Ik ben al op leeftijd hoor. Oh nee, dat zeg jij altijd, oude zak. Hij heet Mustafa en zit bij mij in de klas. Zijn vader werkt bij een bank en zijn moeder is tennislerares. Mag hij hier komen eten morgen, pap? Toe, mag dat? Wat is er? Waarom heb je rode ogen? Pap, wat is er?”  Fatiha stond in de keuken en hoorde het gesprek. Ze stopte met alles toen ze haar dochter de laatste vraag hoorde stellen. Langzaam draaide ze zich om. Ze keek hem aan.

Hij negeerde zijn dochter en liep naar de keuken. Fatiha pakte hem vast en zei zacht in zijn oor: “Als ik maar bij jou en Fatima ben, dan heb ik alles wat ik nodig heb. Je vindt wel iets anders.

 

 

 

 

2 thoughts on “Vette pech”

Leave a Reply

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Related Post