Naar een verhaal van Roald Dahl: Genesis and Catastrophe: a true story
Agnost en rampspoed: een doorlopend donker sprookje
‘Leg maar een koud washandje over haar gezicht,’ zei de dokter tegen zijn assistente. ‘U mag achteruit gaan liggen, mevrouw, als u maar rustig blijft doorademen, dank u.’ De stem van de dokter klonk ver weg, alsof het van de gang kwam, ergens achter een deur.
‘Wat zegt u?’
‘Alles is goed verlopen en zuster Anna heeft uw kind bij zich in een andere kamer. Daar wordt hij schoongemaakt en gekleed, mevrouw.’
‘Ik geloof niet wat u zegt. Als u toch eens weet hoeveel nachtmerries ik heb gehad. Hoeveel buikpijn en angst, dokter.’
‘Ik beloof u een ding, mevrouw, er is niets aan de hand. Hij is misschien wat klein, maar verder kerngezond, als u goed luistert dan hoort u hem schreeuwen. Gaat u toch alstublieft lekker achteroverliggen?’
‘Dat kan ik nu niet, dokter. Ik heb het gevoel dat er iets mis is met mijn kind?’
‘Ik beloof u – met mijn hippocratische hart – dat er met uw kind niets mis. Het heeft zelfs een mooi blonde lok. Uw kind komt er zo aan.’
‘U begrijpt mij niet helemaal, geloof ik. Na Maarten, zijn broer, hebben we het nog twee keer geprobeerd en heb ik twee keer een miskraam gehad, dokter. Direct daarna kwamen de nachtmerries en ben ik erg veranderd. Dat mag u zo wel aan mijn man vragen. Het was een hel. Ik heb altijd gedacht dat het mis zou gaan. Zwanger wilde ik eigenlijk niet meer worden, maar daar is het nu te laat voor. Blijft dit kind wel leven, dokter?’
‘Mevrouw, er is écht niets mis, dat beloof ik u. Uw zoon gaat over een aantal jaar grootse dingen doen en gaat het respect verdienen van alle Nederlanders en vele mensen in het buitenland, mevrouw.’
Zijn horloge gaf 18.14 aan. De dokter keek naar buiten. Aan het begin van de ochtend begonnen de laatste weeën. Zo licht en opwindend het uitzicht vanochtend was, zo donker en onheilspellend de avond. De dokter concentreerde zich heel even op het geluid van een auto, die buiten iets te hard optrok. Ah, de DAFF Daffodil!
Op dat moment sloeg de bliksem in; hoogstwaarschijnlijk in het ziekenhuis of op een van netten of huisjes waaruit energie geleverd werd. Alles werd donker.
‘Ziet u wel, Oh Here God, dit is de straf van al mijn slechte denken!
‘Niets aan de hand, mevrouw, de noodaggregaten gaan zo aan. Ah, terwijl ik het u zeg. Er is wel iets minder licht nu. Ik zal de gordijnen dicht doen, dan ziet u dat verschrikkelijke donkere weer niet. Anna, zou je gordijnen willen sluiten? Heeft u al een naam bedacht voor uw zoon?’
‘Het zal wel een straf zijn, dokter. Ik heb zo vaak gebeden, maar nu krijg ik wat ik heb verdiend. Ik heb zo negatief gedacht de laatste twee jaar. Mijn gezin heb ik verwaarloosd met mijn doemdenken. Als dit kind blijft dan leer ik het alleen maar goede dingen. Blijft het niet en neemt De Heer mijn zoon nu mee, dan snap ik dat.’
‘Mevrouw, kijkt u eens, hier is uw zoon. Hoe mooi ziet hij eruit? Hoe gezond? Wacht, ik haal uw man even van de gang. ‘Heer Wilders, uw zoon en vrouw zijn klaar om u te ontvangen.’