Hengelen met Annie
Ze zat met haar ene been over de andere. Hoe langer ik keek hoe verdrietiger ik werd. Ik was nu al zes jaar geluidsman, maar dit was me nog nooit overkomen. In die zes jaar heb ik veel mensen gehoord en heb ik vele geluiden opgenomen die onze documentaires en interviews tot op een zekere hoogte brachten. Ik wil niet direct zeggen dat we hoogstandjes fabriceerden, maar regionale omroepen waren content over onze opnames. We werden middelmatig geprezen voor onze manier van monteren. We draaiden vele uren bij een object of subject. Ook voor zogenaamde dode dingen hadden we een licht obscure fascinatie. Dit subject was er een uit duizenden. Ze heette Annie.
Een paar dagen na de opnames hoorden we dat ze was overleden. De doodsoorzaak was niet bekend en verdere navraag bij haar familie leverde ons geen nieuwe informatie op. Vrienden konden we niet vinden en haar dochter was opgenomen in het tbs-huis “Onder één Groene Zode” aan De laan van ver Vandaan 23, te Harlingen. De gegevens waren schaars. We moesten het doen met haar verhaal dat ze ons, in een drie uur lange sessie, vertelde. Een sessie die diepe, diepe indruk op me maakte. Niet voor niets. Chantal, de interviewster, had in haar hele carrière geen makkelijker geïnterviewde gekend dan Annie. In feite had ze maar een vraag gesteld en die luidde: “Annie, hoe is het met je?”
Annie bleek het type, je hoeft me maar een vraag te stellen en ik stel me dan zelf wel de logisch opvolgende vragen voor een drie uur durend interview, makkelijk geïnterviewde te zijn. Een prater der natuur. Voordat we met het interview begonnen stelde Annie rond de vijftig sigaretten samen met haar sigaretten machine dat bovenop haar kleedje dat uit de jaren dertig stamde en dat verlicht werd door een lamp van IKEA, die 10 centimeter boven het kleedje hing. Ideaal voor onze cameraman om mee te spelen. Alsof we in een ander decennium waren beland.
In de hoek van de kamer speelde een jochie dat vieze vingers had en een smerig joggingpak droeg. Het was wat stil en verlegen en keek niet naar ons op of om. In een andere wereld en volop op zijn speelgoed gericht.
“Dat is mijn kleinzoon en ik ben nu voor een paar jaar de moeder.
“Hè Keesie?”, zei Annie. Het jochie luisterde niet en speelde door met zijn speelgoed dat vermoedelijk uit de jaren negentig stamde. Hoogstwaarschijnlijk van de dochter. Het maakte Keesie niet uit en hij speelde door. Het ventje was mager en mij bekroop het gevoel dat het hier, bij zijn oma, niet beter af was dan bij zijn moeder.
Na een uur rondkijken en wat oriënterende vragen te hebben gesteld begonnen we het interview. Het licht ging aan en het hoofd van Annie was volop belicht. We kozen ervoor om bij deze rubriek – Armoede waar je bij staat – geen make-up of andere visagistische trucjes te gebruiken die voor verwarring konden zorgen en op die manier het subject, in daarvoor niet bestemt daglicht te zetten en zodoende de rauwe realiteit te ontnemen die het wel verdiende.
Chantal vroeg: “Annie, hoe is het met je?”
“Nou, dat kan ik je wel vertellen, vertelde Annie, die in haar oranjeroze trainingspak op een wat oudere stoffen bank zat die aan het eind van roerige jaren 70 vervaardigd was. Haar gezicht drukte een en al ellende uit. De groeven in haar gezicht waren niet meer te tellen. Ze stak een sigaret op en blies rook uit terwijl ze naar buiten keek naar een grijs binnenpleintje waar een kinderattractie was neergezet, maar nooit werd gebruikt, behalve door hangjongeren die er tegen aanleunden, terwijl ze een jointje rolden. De manier hoe ze naar Chantal keek had ik nog nooit gezien. Een zo diepe treurigheid en verlangen die dwars door me heen gingen. Een geschiedenis van diepe ellende, kwaad en verwarring leken uit haar ogen te komen. De hulpeloosheid die uit haar mimiek spoot bracht mij in een interne strijd waarin mijn kutbaantje en dit eenvoudige leventje dat ik momenteel onderging vergeleek met dat van haar en ik besefte terdege dat ik deze wereld niet gelijk begreep. Ik kneep hard in de stalen buis van de hengel waaraan een grote stoffige microfoon vastzat die ik vast had.
“Een lange tijd geleden”, begon ze, was ik een vrouw met aanzien. Ik speelde in het theater aan “De Lange Schans. Misschien kent u het nog? Een lange laan met allerlei winkels, uitgaansgelegenheden, mijn favoriete café en twee theaters. Het “Summiertheater” bracht volksentertainment voor het klootjesvolk en “Sub Rosa” bracht meer diepgang, ontroering en was bestemd voor een select publiek. De zalen halfvol.
Lopend over de ‘” De Lange Schans” vielen bewonderaars me soms aan en moest ik werkelijk mensen van me afslaan. Mijn vrienden, die ik in al die jaren daarna heb verloren door ongelukken, overmatig drugsgebruik en mysterieuze verdwijningen, hingen om me heen. Allemaal met een bepaalde status en hun handen diep in de theater wereld gewroet. Het was een heerlijke tijd. Je vraagt hoe heerlijk? Vandaag de dag is het allemaal wat preutser. Iedereen verschuilt zich achter zijn of haar computer, maar mooie vrijpartijen midden in de plantenbak van de stad zie ik nauwelijks meer. De politie, die kneep een oogje dicht. Nu ook nog wel hoor alleen richting het verkeerde publiek, zal ik maar zeggen.” Ze grijnslachte hierbij iets en haar gezicht wendde zich weer van ons af richting het raam. Als ik zo de rauwe beelden terug zie dan zie ik stof door het beeld gaan. Stof dat maar niet daalde, maar ook niet echt omhoog ging en wel bewoog. Niet alleen ons licht maar ook het licht van buiten maakten onze beelden extra scherp. Dan kun je bijna alles zien, tenminste als je goed keek. Dat lachje van haar bijvoorbeeld. Haar lippen trokken iets schuin op en hierdoor leek het een verwaande grimas en tegelijkertijd had het iets intellectueel en verdorven. Een prachtig gezicht met al die plooien en hangende huid. Een aantal haren vielen op en ze was de ongelukkige met een rokersmondje, die bij goed doorpaffende vrouwen nogal eens verschijnt naarmate het rookgedrag in de jaren niet is afgenomen, maar de leeftijd wel toe.
“Ja, wat een leven en toen ging het mis”. Ze draaide wat bij en sloeg het ene been over het andere been. Haar oranjeroze joggingpak, met daarin, naar mijn smaak, een iets te grote buik voor een vrouw, zat vol met sigaretten gaten en ik bespeurde ook wat etensvlekken. Ik had het idee dat ze vooral van ketchup genoot bij haar kost.
“Dat ik dit vertel, goh, het is een cliché, joh, maar goed. Ik heb ingestemd met dit interview, dus daar gaan we. Ze schonk haar vuile glas nog eens vol met wijn uit een pak, met daarop een idyllisch landschap ergens op de eindeloze vlakten met wijngaarden geplante en met kerkjes gebouwde Franse schoonheid. Hij heette Henk, nu al drie jaar dood, maar niet minder Henk daarom. Henk was een doodeenvoudige havenarbeider, een noeste man. Heerlijk vond ik dat. Eindelijk af van het gewauwel en geneuzel van het theatervolk dat me echt de oren en ogen uitkwam. Ik, ik , ik, ik, ik, ik! Niet lang daarvoor had ik afscheid genomen van het theater. Ik was er zó klaar mee. Maar goed. Het ging een tijd goed samen met Henk. We vierden een bescheiden bestaan. Henk werkte zich kapot en droeg per dag tweehonderddertig zakken van ongeveer veertig kilo op een boot en ik leerde langzaam een huisvrouw te zijn. Niet lang daarna werd onze dochter geboren en niet lang daarna onze zoon. Voor een decennium lang was het een prachtig eenvoudig bestaan. Ik liet het verleden het verleden zijn en werd steeds meer huisvrouw zoals er zoveel waren in die tijd. Ik had alleen niet door dat ik een echte zeur aan het worden was. Ik leefde in een volkswijk en daar werd volop gezeurd, geklaagd en aan het werkelijke leven getrokken. In het begin probeerde ik de buurt nog op te krikken naar een ander niveau, maar dat lukte natuurlijk niet. Ik werd moe van het proberen en langzaam veranderde ik in het zelfde soort. Dat klinkt eng hé? Ik werd er dus zelf een. Ik begon te klagen en te zeuren en niets was goed. Dit werd erger nadat mijn zoon verongelukte en Henk aan de drank ging en mijn dochter in de handen van een loverboy kwam. Ik kon het niet aan. Vroeger op toneel was ik de baas en speelde ik deze vrouwen vlekkeloos na. Nu ben ik er een. Of beter gezegd, ik was er één. Het werd zelf zo gek dat ik mensen verafschuwde. Het was allemaal de schuld van een ander, dacht ik. Ik geloofde, in een keer, in de retoriek van Wilders en stemde op zijn partij. Alles moest schoon zijn en zijn zoals het ooit was geweest. Dat kon natuurlijk niet, dat weet ik ook wel, maar toch. Je komt er vanzelf in terecht, of zo. Nou, ja daar ga ik geen woord meer over reppen, want dat vond ik een afschuwelijke periode. Mijn zoon weg, Henk weg en het enige wat ik nog heb is mijn dochter, die ergens op een zode ligt en mijn kleinzoon. Wat een leuk ventje,hé? Ik weet alleen niet wie de vader is. Hij is getint, maar wilde hem wel Keesie noemen, omdat dat kon”.
Ik draaide wat met mijn hengel om zo goed mogelijk geluid te krijgen. Ik ging kapot. Niet alleen om het verhaal wat ze vertelde, maar de manier waarop ze het vertelde. Misschien had ik nu te lang deze interviews gedaan. De rubriek- Armoede waar je bij staat- kwam nu heel erg dichtbij en deed voor mij de das om. Ik lette niet meer op mijn hengel en moest huilen. Per ongeluk liet ik hem vallen en kwam midden op de tafel terecht. De tafel schokte het glas viel om en ik moest daar weg. Weg uit dat appartement en weg van Annie en al haar sores. Buiten hing ik kotsend over het balkon en huilde alsof ik een kind was dat geen snoep kreeg van de ouders. Mijn crew filmde het ook nog. Zo zijn ze ook wel weer. Annie kwam met een sigaret en een vol glas met wijn naar buiten en troostte me. Ik viel in haar armen en riep dat het me speet. Ik had ontzettende spijt maar wist nog niet waarom. Net nadat ik van haar crematie kwam viel het kwartje. Ik heb de hengel weer opgepakt. De eerst komende maanden zit ik naar een dobber te kijken en mezelf af te vragen wat ik mezelf allemaal nog moet afvragen.