De jongen die nooit man is geworden
Toen ik op jonge leeftijd net voor zijn graf zat,
Verslagen door mijzelf,
De wereld en anderen vergat,
Mijn verstand diep verstopt in innerschelf.
Druppelden mijn tranen op het natte gras,
Heel even, heel even was mijn zelfhaat alles wat ik had,
Zijn graf, mijn terras,
Het was laat, koud en vochtig toen het ware verdriet intrad.
De reflectie in de spiegel die nooit meer kwam,
Nadat de ziekte je had gesloopt en achterliet,
In de handen van Mam,
Haar onbeschrijfelijke pijn, de toekomst vals openliet.
Het boekje dat ik vond,
Waarin teksten stonden,
Die ik nog niet verstond,
Waar tijd en onmacht gretig werden verslonden.
Ik kan zijn gezicht niet zien,
Ik kan zijn houding niet observeren,
Ik kan zijn gedachten niet bespreken,
Ik kan helemaal niks.
Sterker nog,
Ik was nog niet eens geboren,
En toch, nu nog, na al die jaren,
Voel ik hem, alsof ik soms inlog.
Op iemand, die nooit de kans heeft gehad,
Iets van zichzelf te maken, te zijn, te creëren,
Weerspiegeling van mijn eigen gezicht, zó mat,
Mijn eigen gevoel goed te maken, te prederen.
Heel soms zit ik weer alleen, voor dat graf,
Het is koud, nieuwe bloemen fris en geurig,
Blij dat ik mij even in zijn wereld begaf,
Even, heel even, ben ik weer kind en alles kleurig.
Kamal Eric Bergman